secretariaat

 

Maréestraat 1

Aan het college van burgemeester en schepenen

2140 Antwerpen

Grote Markt 1

kringofficieren@pandora.be

2000 Antwerpen

 

     

 

     

Bezoek ons : www.kringofficieren.be

 

 

 

 

 

 

 

 

Antwerpen

     

 

 

 

Uw bericht van

     

Uw correspondent

Uw kenmerk

     

Telefoon

Ons kenmerk

verlof voorafgaand aan de  pensionering/030712

GSM

 

Fax

+32 3 270 19 98

 

E-mail

charles.kennes@kringofficieren.be

 

 

onderwerp: verzoek tot toepassing van verlof voorafgaand aan de pensionering - 

 

 

Geachte mevrouw, mijne heren


 

De Koninklijke Kring van officieren van de lokale politie van Antwerpen en omliggende politiezones v.z.w. verzoekt het college om de maatregel « verlof voorafgaand aan de pensionering » aan de gemeenteraad voor te leggen om hierin een positieve beslissing te treffen.

Het politiekorps van Antwerpen ligt reeds geruime tijd onder vuur.  Ieder politielid verwerkt deze niet afhoudende kritiek op zijn manier.  In het bijzonder de officieren, die toch geacht werden de leiding te nemen, worden onheus behandeld.  Meermaals lezen zij berichten in de media : de leiding moet vervangen worden, de leiding heeft federale bijstand nodig, het korps is een Mexicaans leger, er zijn teveel officieren, moet drastisch ingekort worden…..  Heel de heisa raakt iedereen.  Voor de oudere officieren, die tientallen jaren de leiding hebben gevoerd in allerlei conflictsituaties,  bestaat nog enkele maanden de mogelijkheid om hen een « propere » maatregel aan te bieden :

 

maatregel « verlof voorafgaand aan de pensionering 

 

Voorgeschiedenis:

Grote ongelijkheid tussen de vroegere reguliere politiediensten onderling en in elke dienst ook nog in de verschillende categorieën.  Thans rest er slechts nog één mogelijkheid om een billijke gunstmaatregel te nemen tegenover de “oudere” gemeentelijke politieofficieren.  Een gemeenteraadsbeslissing dient voor 31 december 2003 te worden genomen.

Meermaals wordt geopperd dat er teveel officieren aanwezig zijn in het lokaal politiekorps van Antwerpen.  Via het toepassen van het verlof voorafgaand aan de pensionering wordt een billijke gunstmaatregel aangeboden aan deze officieren om op een waardige manier hun professionele carrière af te sluiten.

 

De gemeenteraad keurde op 25 februari 2002 het principebesluit goed waardoor  aan de  politiepersoneelsleden met de graad van officier (hoger kader) met ingang van 1 maart 2002 de mogelijkheid geboden werd op vrijwillige basis met verlof voorafgaand aan de pensionering te gaan vanaf de leeftijd van 58 jaar.

 

Nadat door de gouverneur op klacht van het Nationaal Syndicaat voor het Politie- en Veiligheidspersoneel op 29 maart 2002 het voornoemd gemeenteraadsbesluit (jaarnummer 225) per aangetekend schrijven werd  opgevraagd ging hij met zijn besluit van 3 juli 2002 tot schorsing van de uitvoering ervan over. Het schorsingsbesluit werd genomen na o.a. de overweging dat de gemeenteraad niet bevoegd was om de maatregel van verlof voorafgaand aan pensionering te beperken tot diegenen die reeds 58 jaar zijn vermits de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een politiedienst gestructureerd op twee niveaus stelt dat tot de maatregel kan beslist worden voor de personeelsleden die minstens 56 jaar en minder dan 60 jaar oud zijn.

 

Feiten en context:

 

 

-        de officieren , afkomstig van de vroegere rijkswacht, genieten verder van hun oude pensioenregeling hetwelk hen op pensioen liet gaan vanaf de leeftijd van 54 jaar tot de graad van kapitein-commandant en vanaf de leeftijd van 56 jaar vanaf de graad van majoor.  Hierbij werden zij verplicht hun pensionering op te nemen.  Door de herschikking van het politielandschap werd hun verplichte pensionering omgezet in een vrijwillige en kunnen zij verder hun dienst aanvatten tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.  Hierdoor wordt hen een grote interpretatievrijheid geschonken om al of niet op jongere leeftijd op pensioen te gaan;

 

-        De adjudanten en adjudant-chefs bij de rijkswacht die geen brigadecommandanten waren, werden op 1 april 2001 ingeschaald in M7. Hun pensioenleeftijd was in het oude statuut vastgesteld op 56 jaar. Deze pensioenleeftijd is gevrijwaard, zelfs in het geval van overgang naar het officierskader via sociale promotie of op aanvraag (art. 10, ST 50).

 

-        het midden- en lager kader van de gemeentepolitie, dat vroeger op 60 jaar kon gepensioneerd worden, werd door de politiehervorming de mogelijkheid geboden om vanaf 58 jaar de pensioengerechtigde leeftijd te bereiken.  Zij kunnen wel verder tot 65 jaar hun taak blijven uitoefenen.  Hier werd dan ook een keuzemogelijkheid geboden;

 

-        tegenover de politieofficieren van de gemeentepolitie werden geen maatregelen genomen die een eventuele vervroegde pensionering kunnen bewerkstelligen.  De enige maatregel die kan worden genomen betreft het verlof voorafgaand aan de pensionering, hetwelk een beslissing van de gemeenteraad vereist, genomen voor 1 januari 2004 en de mogelijkheid biedt om gedurende 5 jaar de oudere officieren vanaf het bereiken van de leeftijd van 56 jaar de mogelijkheid te bieden om verlof voorafgaand aan het pensioen op te nemen.  De intentie van de gemeenteraad werd vroeger reeds vertaald in een toepassing van deze maatregel , enkel voor de officieren (lager en middenkader geniet reeds van 58 jaar) om op 58 jaar van deze maatregel te kunnen genieten.   Door één van de vakbonden werd tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de gouverneur, waardoor de beslissing werd geschorst.   De mogelijkheid bestaat thans nog steeds om deze beslissing te nemen voor de officieren vanaf 56 jaar.

 

-        Een maatregel vanaf 56 jaar voor al het politiepersoneel lijkt niet haalbaar, noch vanuit budgettair noch vanuit operationeel oogpunt. 

 

-        Een vermindering van het officierenkader via het verlof voorafgaand op de pensionering heeft budgettair geen meerkost.  De officieren ontvangen een pecuniair bedrag dat lager ligt dan hun gewone loon en vergoedingen.  De officieren worden niet vervangen.  Op termijn heeft dit een grote besparing tot gevolg (definitief lager kader voor officieren).

 

 

 

Aantal officieren die kunnen genieten van het verlof voorgaand op de pensionering betreffen:

 

vb ingang vanaf december 2003 (uiterste datum):

onmiddellijk: deze die geboren zijn in 1947 en vroeger: (46,45,44) de andere kunnen reeds op pensionering

aantal:  18

verdeelt over:

-        47: 6 = 4 jaar max in het statuut

-        46: 6 = 3 jaar max in het statuut

-        45: 3 = 2 jaar max in het statuut

-        44: 3 = minder dan 1 jaar en  max 1 jaar in het statuut

 

gefragmenteerd: kunnen max. 4 jaar genieten van het statuut

-        geboortejaar          1948: 6

-        geboortejaar          1949: 6

-        geboortejaar          1950: 6

-        geboortejaar          1951: 1

-        geboortejaar          1952: 8

 




Bij volledige invulling van de mogelijkheden zijn volgende aantallen in verlof voorafgaand aan de pensionering:

2004: 18 + 6                                        = 24                 (1948, 1947, 1946, 1945, 1944)

2005: 15 + 6 + 6                                 = 27                 (1949, 1948, 1947, 1946, 1945, )

2006: 12 + 6 + 6 + 6                           = 30                 (1950,1949,1948, 1947, 1946,)

2007: 6 + 6 + 6 +  6 + 1                      = 25                 (1951, 1950,1949,1948, 1947)

2008: 0 + 0 + 6 + 6 + 1 + 8                 = 21                 (1952,1951,1950,1949,1948)

2009: 0 + 0 + 0 + 6 + 1 + 8                 = 15                 (1952,1951,1950,1949,)

2010: 0 + 0 + 0 + 0 +  1+ 8                 = 9                   (1952,1951,1950)

2011: 0 + 0 + 0 + 0 +  0 + 8                = 8                   (1952)

 

 


De Koninklijke Kring acht het ook haar plicht om het bevoegde gemeentebestuur te verzoeken om alsnog deze beslissing te nemen  en als is het maar voor 5 jaar, deze gunstmaatregel te laten in voege treden voor de officieren.  Hierdoor krijgen zij ook een beperkte mogelijkheid om de opportuniteit zelf in de hand te hebben of zij al of niet willen genieten van deze maatregel.   Vanuit moreel oogpunt lijkt mij dit een goede maatregel.  Het merendeel van deze officieren heeft reeds een jarenlange diensttijd achter de rug in het politielandschap en burnout symptomen zijn niet bevorderlijk voor de ganse organisatie.  Wij, als Kring, vinden dat zij reeds voldoende hun inzet hebben bewezen en uitgevoerd voor de goede werking van het korps.

 

De Kring hoopt op een snelle behandeling en een billijke beslissing om deze maatregel alsnog in te voeren.

 

Met de meeste hoogachting

 

Charles Kennes

voorzitter

 

BIJLAGEN

 

 

Publicatie : 2002-01-31

 

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

18 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit houdende overgangsbepalingen betreffende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de lokale politie



VERSLAG AAN DE KONING,
Sire,
Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben ter handtekening voor te leggen aan Uwe Majesteit, beoogt, enerzijds, het bepalen van de leden van de lokale politie op wie de regimes van verlof voorafgaand aan de pensionering, ingevoerd door bepaalde gemeenten vóór de hervorming van de politiediensten, van toepassing blijven en, anderzijds, het vastleggen van bepaalde statutaire aspecten die van toepassing zijn op die personeelsleden.
De Raad van State is van oordeel dat dit ontwerp van koninklijk besluit haar wettelijke grondslag vindt in artikel 184 van de Grondwet.
Artikel 1 preciseert dat de oude gemeentelijke besluiten die voorzien in een maatregel van verlof voorafgaand aan het pensioen, van toepassing blijven op de vast benoemde personeelsleden van de lokale politie en waarvan het verlof ten laatste op 1 april 2001 een aanvang heeft genomen of die hun verzoek om dergelijk verlof te bekomen ten laatste op 31 maart 2001 hebben ingediend.
De artikelen 2 tot en met 4 bevatten statutaire bepalingen die toepasselijk zijn op voormelde personeelsleden. Deze bepalingen voorzien dat :
- het wachtgeld dat die personeelsleden genieten gedurende het verlof altijd berekend wordt op basis van hun oud statuut;
- die personeelsleden de verplichting hebben om op pensioen te gaan op de vroegst mogelijke leeftijd zoals vastgesteld door hun statuut;
- die personeelsleden hun statuut niet meer mogen wijzigen vanaf de datum van aanvang van het verlof.
Deze statutaire bepalingen zijn gelijkaardig aan die voorzien in het regime van vrijwillig verlof voorafgaand aan het pensioen, ingesteld in het raam van de hervorming van de politiediensten, op basis van artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
Wij hebben de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
De zeer eerbiedige
En zeer getrouwe dienaar
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 10 oktober 2001 (1) door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende overgangsbepalingen betreffende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de lokale politie », op 30 oktober 2001 het volgende advies gegeven :
Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
De motivering in de brief luidt als volgt :
« (l'urgence est motivée) ... par la circonstance que le projet d'arrêté royal précité comporte, d'une part, des dispositions transitoires réglant le passage entre les régimes de congé préalable à la pension déjà instaurés par certaines communes et ceux qui seront instaurés, selon le cas, par le conseil communal ou par le conseil de police, sur base de l'article 238 de la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, structuré à deux niveaux et, d'autre part, des dispositions fixant certains aspects statutaires applicables aux membres du personnel de la police locale bénéficiant, au plus tard depuis le 1er avril 2001, d'un congé préalable à la pension instauré par un règlement communal ou qui ont demandé, au plus tard le 31 mars 2001, à bénéficier d'un tel congé et qu'il importe d'informer les membres du personnel concernés dans les plus brefs délais de la portée de ces dispositions. ».
Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling wetgeving van de Raad van State zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling en van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de artikelen 238 en 239 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, niet de rechtsgrond opleveren voor het ontworpen besluit.
Artikel 121 van dezelfde wet van zijn kant machtigt de Koning daadwerkelijk om het statuut van het personeel van de geïntegreerde politie te bepalen. De gevallen waarin de verordeningsbepalingen die van toepassing zijn op personeelsleden van de gemeentepolitie toepasselijk blijven na 1 april 2001, worden evenwel bepaald in de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid in de artikelen 4 en 12.
Bovendien wordt de invoering van een verlofregeling voorafgaand aan pensionering, voor leden van de geïntegreerde politie eveneens geregeld bij de wet, inzonderheid bij de artikelen 238 en 239 van de voormelde wet van 7 december 1998 en bij de artikelen 41 en 44 van de voormelde wet van 27 december 2000.
Door te bepalen dat gemeentereglementen die voorzien in een maatregel van verlof voorafgaand aan pensionering behouden blijven voor personen die zulk een verlof hadden aangevraagd vóór 1 april 2001 of die zulk een verlof hadden verkregen vanaf die datum, vult het ontwerp die wetsbepalingen aan, aangezien het raakt aan een materie die de wet zelf regelt.
Daaruit vloeit voort dat het ontworpen besluit betrekking heeft op een essentieel element van de rechtspositie van de leden van de geïntegreerde politie en geen rechtsgrond kan ontlenen aan artikel 121 van de voormelde wet van 7 december 1998.
Het ontwerp zou daarentegen kunnen stoelen op de overgangsbepaling die opgenomen is in artikel 184 van de Grondwet en waarnaar in de aanhef dient te worden verwezen.
Het ontwerp dient derhalve te worden voorafgegaan door een Verslag aan de Koning, krachtens artikel 3bis, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en zal door de wetgever moeten worden bekrachtigd vóór 30 april 2002.
De kamer was samengesteld uit :
de heren :
Y. Kreins, kamervoorzitter;
P. Liénardy, P. Quertainmont, staatsraden;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. G. Martou, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier,
B. Vigneron.
De voorzitter,
Y. Kreins.
_______
Nota's
(1) bij brief van 12 oktober 2001 heeft de minister gevraagd om het onderzoek van het dossier te schorsen tot de beraadslaging in de Ministerraad; deze beraadslaging heeft plaats gehad op 26 oktober laatstleden.

18 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit houdende overgangsbepalingen betreffende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de lokale politie
Gelet op de Grondwet, inzonderheid op artikel 184;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juli 2001;
Gelet op het advies van de Adviesraad van burgemeesters, gegeven op 13 augustus 2001;
Gelet op het protocol nr. 49/4 van 20 september 2001 van het Onderhandelingscomité voor de politiediensten;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit enerzijds overgangsbepalingen betreft met betrekking tot de stelsels van verlof voorafgaand aan de pensionering die reeds door bepaalde gemeenten waren ingevoerd en diegene die zullen worden ingevoerd door, naar gelang van het geval, de gemeenteraad of de politieraad, op grond van artikel 238 van de voormelde wet van 7 december 1998 en anderzijds, bepalingen bevat die bepaalde statutaire aspecten van toepassing op de personeelsleden van de lokale politie die een verlof voorafgaand aan de pensionering genieten ten laaste vanaf 1 april 2001 ingevoegd bij gemeentereglement of die ten laatste op 31 maart 2001 gevraagd hebben een dergelijk verlof te genieten en dat het van belang is de betrokken personeelsleden zo snel mogelijk in te lichten van de draagwijdte van die bepalingen.
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. De bepalingen van de gemeentereglementen tot invoering van een maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van het gemeentepersoneel die definitief benoemd zijn, blijven van toepassing op de personeelsleden van de lokale politie die definitief benoemd zijn en :
1° wier verlof uiterlijk op 1 april 2001 is ingegaan;
2° die hun aanvraag tot het bekomen van het verlof uiterlijk op 31 maart 2001 hebben ingediend.
Art. 2. Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 1 wordt het wachtgeld berekend rekening houdend met de gegevens bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.
Art. 3. In afwijking van de bepalingen van de gemeentereglementen bedoeld in artikel 1, hebben de personeelsleden bedoeld in artikel 1 de verplichting om hun oppensioenstelling aan te vragen op de vroegst mogelijke leeftijd zoals vastgesteld door hun statuut.
Art. 4. Het personeelslid bedoeld in artikel 1 dat een verlof voorafgaand aan de pensionering geniet dat ten vroegste aanvangt vanaf 1 april 2001, blijft vanaf de ingangsdatum van dit verlof onderworpen aan de bepalingen van het administratief en geldelijk statuut waaraan het onderworpen was op de datum van de aanvang van dat verlof, rekening houdend met wijzigingen die aan deze bepalingen zouden zijn aangebracht.
Art. 5. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2001.
Art. 6. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 januari 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE .


 


 

Publicatie : 2001-06-20

Betreft : Ministeriële omzendbrief PLP 8 betreffende het vrijwillig verlof voorafgaand aan de pensionering in de lokale politie (art. 238 WGP)

Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs
Aan de Dames en Heren Burgemeesters
Ter informatie :
Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen
Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie
Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur
Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester

Het doel van deze omzendbrief is, gelet op de ingewikkelde regelgeving en op de veelvuldige vragen, enkele toelichtingen te verstrekken omtrent de toepassing van de vrijwillige maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering in de lokale politie op grond van artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

1. Wettelijke en reglementaire grondslag.
Ter zake dienen de volgende teksten te worden geraadpleegd : de artikelen 238, 239, 248, tweede lid, en 260 van voormelde wet van 7 december 1998, artikel 41 van de wet van 27 december 2000 (B.S., 6.1.2001, 316 en erratum in B.S. 6.4.2001, 11604) alsmede een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de politiediensten.

2. Toepassingsgebied ratione temporis.
Uit voormelde artikelen 238, 248, tweede lid en 260 van de wet van 7 december 1998 moet worden besloten dat de gemeente - of politieraad slechts tot een dergelijke maatregel kan beslissen nadat de lokale politie is ingesteld bij toepassing van artikel 248. Concreet beschikken zij over twee jaren na de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 248, om eventueel zo'n maatregel te treffen. Eénmaal de beslissing getroffen, geldt zij steeds voor vijf jaren te rekenen vanaf de datum van die beslissing (cfr. art. 41, 1°, van de wet van 27 december 2000). D.w.z. dat de personeelsleden die in die periode van vijf jaren aan de toepassingsvoorwaarden voldoen, het verlof voorafgaand aan hun pensionering kunnen aanvragen en genieten.

3. Toepassingsgebied ratione personae.
Gelet op artikel 238 van de wet van 7 december 1998 en de Memorie van toelichting dienaangaande, geldt de maatregel enkel en alleen voor de vast benoemde politieambtenaren van de lokale politie. De leden van het administratief en logistiek kader alsmede de hulpagenten zijn dus uitgesloten. Voorts laat de wet toe om te differentiëren en de maatregel toepasselijk te maken hetzij op alle politieambtenaren, hetzij op politieambtenaren bekleed met een zekere graad, hetzij per kader (basis/midden/officierskader). Het feit geopteerd te hebben voor het behoud van het oorspronkelijk statuut (beperkt, zoals u weet, tot vier luiken) doet geen afbreuk aan het recht, m.a.w. : wie aan de voorwaarden voldoet, kan het verlof genieten, of men nu al dan niet volledig onder het nieuwe statuut valt.
Eénmaal de categorie van begunstigden gekend worden de andere voorwaarden getoetst, te weten :
1° ten minste 56 jaar oud zijn (art. 238 van de wet van 7 december 1998);
2° 20 aanneembare dienstjaren tellen (art. 238 van de wet van 7 december 1998);
3° nog geen leeftijd hebben bereikt waarop men gepensioneerd kan worden op verzoek (art. 41, 2° van de wet van 27 december 2000). Dit betekent voor de officieren 60 jaar, zowel in het oude als het nieuwe statuut, en voor de andere kaders eveneens 60 jaar voor diegenen die voor het behoud van hun oud statuut hebben geopteerd en 58 jaar voor de anderen.
Dikwijls wordt ook de vraag gesteld of de maatregel ook zal gelden voor de politieambtenaren overgekomen van de territoriale brigades van de federale politie. Hierop moet bevestigend worden geantwoord maar gelet op hun pensioenleeftijd « oud statuut » of hun pensioenleeftijdsvrijwaring in het nieuw statuut, kan quasi niemand onder hen aan de leeftijdsvoorwaarden voldoen.

4. Procedure.
Het voormelde ontwerp van koninklijk besluit legt enkele pleegvormen op. De aanvraag wordt gericht aan de korpschef, per aangetekende brief of door middel van een tegen ontvangstbewijs overhandigde brief en geschiedt ten vroegste 12 en ten laatste 2 maanden vóór de gewenste ingangsdatum die steeds de eerste dag van een maand moet zijn. Binnen een termijn van twee maanden na de aanvraag, beslist de burgemeester of het politiecollege over de toekenning van dit verlof. Indien de aanvraag minder dan 6 maanden vóór de gewenste ingangsdatum werd ingediend kan, in het belang van de goede werking van de dienst en na overleg met het personeelslid, de aanvang van het verlof voor ten hoogste 4 maanden worden uitgesteld. Eénmaal aangevangen (niet « aangevraagd ») is het verlof onherroepelijk. Voor de andere regels verwijs ik naar het nakende koninklijk besluit.

5. Statutaire gevolgen.
5.1. Het personeelslid dat een dergelijk verlof geniet, ontvangt een wachtgeld (art. 239 van de wet van 7 december 1998).
Dat wachtgeld bestaat uit :
- 80 % van de wedde van de maand die de inwerkingtreding van het verlof voorafgaat. Overeenkomstig voormeld artikel 41, 4° van de wet van 27 december 2000, betreft het wel de wedde zoals vastgesteld in het oud statuut! Dit impliceert dat er voor het personeelslid op wie het nieuwe statuut volledig toepassing vindt, een « conversie » zal moeten worden doorgevoerd en men derhalve zal moeten berekenen hoeveel zijn wedde voor kwestieuze maand zou hebben bedragen indien hij voor het behoud van zijn oud statuut zou hebben geopteerd!
- 80 % van de - eventuele - aanvullende wedde;
- 80 % van het ontvangen bedrag voor onregelmatige prestaties. Artikel 8 van voormeld ontwerp van koninklijk besluit specificeert dit nader : het betreft de betalingen voor de weekend -, nacht - en overuren gepresteerd in het referentiejaar 2000. Als substituut, komt de « wachttoelage » daar logischerwijze ook voor in aanmerking;
- 80 % van het vakantiegeld;
- 80 % van de eindejaarstoelage.
5.2. De invloed op de pensioenregeling is de volgende :
- het verlof duurt, in functie van de statutaire keuze van betrokkene, tot 58 dan wel tot 60 jaar (cf. supra);
- tijdens het verlof bevindt betrokkene zich in « disponibiliteit », hetgeen impliceert dat voor de pensioenberekening voor die periode een tantième van 1/60ste geldt; (art. 2, ontwerp KB);
- de duur van het verlof wordt voor 100 % aangerekend als een pensioenaanspraakverlenende diensttijd (onder voorbehoud van eventuele nuanceringen de lege ferenda);
- voor de pensioenberekening zal verder de wedde aan 100 % in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat men voor de berekening van de referentiewedde, voor de duur van het verlof zal doen alsof men nooit de dienst had verlaten : aldus wordt de volle wedde in rekening gebracht. Hier speelt de statutaire keuze, in tegenstelling tot het wachtgeld, dus wel een rol : naar gelang van die keuze zal het de wedde van het nieuwe, dan wel van het oude statuut zijn.
5.3. Eénmaal het verlof aangevangen, is geen statuutwissel meer mogelijk (art. 11 ontwerp-KB). Concreet betekent dit dat men niet meer kan overstappen naar het nieuwe statuut.
Overstappen van nieuw naar oud is, het weze herhaald, sowieso niet meer mogelijk na 1 juli 2001.
5.4. Tijdens het verlof blijft het personeelslid de kosteloze gezondheidszorgen genieten zo dat deel uitmaakte van zijn statuut.
Inzake cumul verwijs ik, ten slotte, naar artikel 239, tweede lid van de wet van 7 december 1998

6. Varia.
De beslissing tot het instellen van een maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering is een souvereine beslissing van de lokale overheid. In die zin draagt zij er dan ook de financiële lasten van.
Ten slotte moet worden vastgesteld dat her en der eerder reeds een soortgelijke maatregel werd getroffen en dat sommige personeelsleden reeds een toezegging kregen voor een verlof vanaf 55 jaar of hun aanvraag reeds hebben ingediend. Om hun rechten op een billijke manier te vrijwaren, zal weldra een tweede koninklijk besluit moeten worden getroffen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE